IJdelheid der ijdelheden, zegt de prediker;
ijdelheid der ijdelheden, het is al ijdelheid.
Wat voordeel heeft de mens van al zijn arbeid,
dien hij arbeidt onder de zon?
Het ene geslacht gaat, en het andere geslacht komt;
maar de aarde staat in der eeuwigheid.
Ook rijst de zon op, en de zon gaat onder,
en zij hijgt naar haar plaats, waar zij oprees.
Zij gaat naar het zuiden,
en zij gaat om naar het noorden;
de wind gaat steeds omgaande,
en de wind keert weder tot zijn omgangen.
Al de beken gaan in de zee,
nochtans wordt de zee niet vol;
naar de plaats, waar de beken heengaan,
derwaarts gaande keren zij weder.
Al deze dingen worden zo moede,
dat het niemand zou kunnen uitspreken;
het oog wordt niet verzadigd met zien;
en het oor wordt niet vervuld van horen.
Hetgeen er geweest is, hetzelve zal er zijn,
en hetgeen er gedaan is, hetzelve zal er gedaan worden;
zodat er niets nieuws is onder de zon.
Is er enig ding, waarvan men zou kunnen zeggen: Ziet dat, het is nieuw?
Het is alreeds geweest in de eeuwen, die voor ons geweest zijn.
Er is geen gedachtenis van de voorgaande dingen;
en van de navolgende dingen, die zijn zullen,
van dezelve zal ook geen gedachtenis zijn
bij degenen, die namaals wezen zullen.
Openingsgedicht uit Het Boek van de Prediker, 10e eeuw v. Chr., Statenvertaling 1637
30 oktober, 2007
28 oktober, 2007
Prijsvraag voor poëziekenners
Op welk gedicht was het gedicht van Adriaan Krabbendam een pastiche? Het eerste goede antwoord wordt beloond met een dichtbundel naar keuze van Alice Nahon, Peter M. Heringa, Hendrik van Teylingen of Jan H. Eekhout. Wil je ook kans maken op een bundel van Zagajewski, Wat, Wigman, Theunissen, Thies, Gelèns, Szymborska, Spinoy, Mortier, Lynch, Lauwereyns of Korteweg, geef dan per regel aan hoeveel van de beginwoorden letterlijk overeenkomen met de bron. Er onstaat dan een telefoonnummer van veertien cijfers. Stuur je antwoord naar devalsenoot@yahoo.com. Of zet het hieronder.
27 oktober, 2007
Johanna van Buren
Kwaa tongen
’t Oale Dieksien was alleenig,
’t Hadde nog wel ’n bettien geld,
‘r Was noew neet zo rieke, mar in
Zienen staand toch welgesteld
En het kon ook wel wat missen,
’t Gaf in stilte hier en door,
Mar dee op de wind wol proaten,
Spöllen ’t neet met Dieksien kloor.
Eene van de noabervèènte,
Den al noa de veertig gunk,
Kwam gedurig ‘soavens biej um,
Hadd’ van Dieksien ’n hoogen dunk.
’t Leek um zon verstanig keerltien,
Achter ’t vessien was’t zon bes,
Het begreep zo all’s en ’t was zien
Vaders kammeroad ewes ...
’t Oale moch ‘de jonge’ ook geerne,
Het was bliej as ’t Wilm mar zag,
Stille vrèène waan dee beiden ...
En door op nen goeien dag
Kwam in éénmoa Wilm ter ooren,
Wat het mèènschdom van um zèè:
Det den daankverdeender door neet
Zoo omseuns biej ’t oale aait lèè.
En door kwam nog völle meer biej ...
Willem was der stille van ...
Hee noa Dieksoom um de centen ...
Woer haalt toch det tuug ’t vandan?
Dieksoom... zienen oalen masschop ...
Zol ’t den zelf ook leuven ... nee ...
Mar det mos e vaste weten,
Hee noa Dieksoom, een, twee, dree:
‘Dieksoom, road is, wat het mèènschdom
Disse daege van miej zéé:
De-k nen daankverdeender waa en
De-k zoovölle biej oew lèè
Um mar wat van oew te kriegen ...
En det hef miej zeer edoan ..
Ik zin doalijk, toew ‘k het heuren
Regelrecht hier hen egoan.
En noew muu-j miej eerlijk zeggen,
Leuf iej dat noew meuglijk ook?
A-k het wusse, Dieksoom ... och, dan
Blief ik hier vandan, det doo-k’...
’t Oale lèè de piepe vot en
Kwam eets op de jong’ hen an,
Léé de haand um op de scholder:
‘Jonge, trekt oew det neet an.
Mennigmoal hebt miej de mèènschen-
Pröoties ook wel zeer edoan ...
Mar, a-j ’n tiktak zuver hebt, kui-j
Met de kop umhooge goan.
‘k Leeren good de mèènschen kennen.
En ik hoppe, de-j vedan
Hier de klinke oplicht, jonge,
En doot miej gezelschop an.
En onthoaldt mar, wa-k oew zegge,
Dan zui-j zeen, det ’t woorheid is:
Leu, dee zoowat prakkezeert, zint
Meestied zelven neet zo frisch!’
Uit De dinge van Vrogger, Uitgeverij Witkam, Eschede, 1980
’t Oale Dieksien was alleenig,
’t Hadde nog wel ’n bettien geld,
‘r Was noew neet zo rieke, mar in
Zienen staand toch welgesteld
En het kon ook wel wat missen,
’t Gaf in stilte hier en door,
Mar dee op de wind wol proaten,
Spöllen ’t neet met Dieksien kloor.
Eene van de noabervèènte,
Den al noa de veertig gunk,
Kwam gedurig ‘soavens biej um,
Hadd’ van Dieksien ’n hoogen dunk.
’t Leek um zon verstanig keerltien,
Achter ’t vessien was’t zon bes,
Het begreep zo all’s en ’t was zien
Vaders kammeroad ewes ...
’t Oale moch ‘de jonge’ ook geerne,
Het was bliej as ’t Wilm mar zag,
Stille vrèène waan dee beiden ...
En door op nen goeien dag
Kwam in éénmoa Wilm ter ooren,
Wat het mèènschdom van um zèè:
Det den daankverdeender door neet
Zoo omseuns biej ’t oale aait lèè.
En door kwam nog völle meer biej ...
Willem was der stille van ...
Hee noa Dieksoom um de centen ...
Woer haalt toch det tuug ’t vandan?
Dieksoom... zienen oalen masschop ...
Zol ’t den zelf ook leuven ... nee ...
Mar det mos e vaste weten,
Hee noa Dieksoom, een, twee, dree:
‘Dieksoom, road is, wat het mèènschdom
Disse daege van miej zéé:
De-k nen daankverdeender waa en
De-k zoovölle biej oew lèè
Um mar wat van oew te kriegen ...
En det hef miej zeer edoan ..
Ik zin doalijk, toew ‘k het heuren
Regelrecht hier hen egoan.
En noew muu-j miej eerlijk zeggen,
Leuf iej dat noew meuglijk ook?
A-k het wusse, Dieksoom ... och, dan
Blief ik hier vandan, det doo-k’...
’t Oale lèè de piepe vot en
Kwam eets op de jong’ hen an,
Léé de haand um op de scholder:
‘Jonge, trekt oew det neet an.
Mennigmoal hebt miej de mèènschen-
Pröoties ook wel zeer edoan ...
Mar, a-j ’n tiktak zuver hebt, kui-j
Met de kop umhooge goan.
‘k Leeren good de mèènschen kennen.
En ik hoppe, de-j vedan
Hier de klinke oplicht, jonge,
En doot miej gezelschop an.
En onthoaldt mar, wa-k oew zegge,
Dan zui-j zeen, det ’t woorheid is:
Leu, dee zoowat prakkezeert, zint
Meestied zelven neet zo frisch!’
Uit De dinge van Vrogger, Uitgeverij Witkam, Eschede, 1980
24 oktober, 2007
Derwent Christmas
De grote vergever
tegen mijn zachte aard
ik ben een vredelievend mens, al jaren
toch is mijn allerdiepste wens
om meedogenloos vilein te zijn, gif te braken
maar mijn sappen smaken fonkelzoet
en ik beschik over het onvermogen om te gisten;
er borrelt niets, er sist niets, kookt en rommelt niets
diep van binnen jaagt slechts aflaatwater door
mijn maag en tranen branden
sporen in mijn wang
tegen mijn zachte aard
ik ben een vredelievend mens, al jaren
toch is mijn allerdiepste wens
om meedogenloos vilein te zijn, gif te braken
maar mijn sappen smaken fonkelzoet
en ik beschik over het onvermogen om te gisten;
er borrelt niets, er sist niets, kookt en rommelt niets
diep van binnen jaagt slechts aflaatwater door
mijn maag en tranen branden
sporen in mijn wang
21 oktober, 2007
Adriaan Krabbendam
Van de spraakloze appel
een damesfabel over lichaamscultuur en haarvrees
de schoonheid van de meisjes
of de kracht van zeewier en driehoek
zo glim en geurvrij om zeep helpen
dat doen de scheermesjes
maar ik spel van het gloren 1
en van de stoppels kant acht
het spraakloos begin
daarom mij mag men in een appel
niet doen verkwijnen
dat is de rol van de wolken
met hun geparkeerde rollators
maar mij het is glijbaan te sappel
zo reukloos verdwenen bijgot
in een beignet te bederven
een damesfabel over lichaamscultuur en haarvrees
de schoonheid van de meisjes
of de kracht van zeewier en driehoek
zo glim en geurvrij om zeep helpen
dat doen de scheermesjes
maar ik spel van het gloren 1
en van de stoppels kant acht
het spraakloos begin
daarom mij mag men in een appel
niet doen verkwijnen
dat is de rol van de wolken
met hun geparkeerde rollators
maar mij het is glijbaan te sappel
zo reukloos verdwenen bijgot
in een beignet te bederven
19 oktober, 2007
15 oktober, 2007
Peter Knipmeijer
Thee
O, drabbig plantensap in zwakke kelen,
hoe smerig is uw dampende gebrek!
Gij zijt het ranzig lijkvocht dat bij velen
het lijf verzwakt eer 't weer naar buiten lekt
als lauwe pis. 't Verschil is meestal klein.
En ik drink liever 't sap uit mijne delen
dan dat ik u mijn lavende laat zijn.
Gij heksendrank! Verderver van burelen!
Alleen voor dorre zieken zijt gij goed,
die hijgend naar hun koude doodskleed snakken
en u drinken als ooit Socrates zijn wijn.
Maar voor mij blijft gij de duivelse azijn
die ge altijd was. Het bocht van maniakken.
De moedermelk voor veil addergebroed.
O, drabbig plantensap in zwakke kelen,
hoe smerig is uw dampende gebrek!
Gij zijt het ranzig lijkvocht dat bij velen
het lijf verzwakt eer 't weer naar buiten lekt
als lauwe pis. 't Verschil is meestal klein.
En ik drink liever 't sap uit mijne delen
dan dat ik u mijn lavende laat zijn.
Gij heksendrank! Verderver van burelen!
Alleen voor dorre zieken zijt gij goed,
die hijgend naar hun koude doodskleed snakken
en u drinken als ooit Socrates zijn wijn.
Maar voor mij blijft gij de duivelse azijn
die ge altijd was. Het bocht van maniakken.
De moedermelk voor veil addergebroed.
11 oktober, 2007
Hans Plomp
Een nieuw gebed
voor mijn saturnale vriend Gerben Hellinga
aan het begin van de jaren ‘80
Grote Bom die in de hemel is en op aarde
en in de wateren van de zee,
O Bom, voor U knielen wij op deze nieuwe dag van ons leven.
Wij danken U, o Bom, dat Gij niet gevallen zijt vannacht,
dat Gij ons, zondaars, weer een dag schenkt.
Grote Bom, aan Uw goedertierenheid danken wij ons leven
en onze veiligheid.
Onder Uw alziend oog groeien onze kinderen op,
O Grote Bom, Balans van de Angst, Heerser over dood en leven,
wij loven U en besteden onze beste krachten aan U.
Waarachtig, Gij zijt de God aller volken!
Gij smelt de mensheid samen,
de volkeren der aarde sidderen voor U.
O Grote Bom, gesel Gods, Bestraffer onzer zonden,
schenk ons genade en barmhartigheid.
Gij zijt het vleesgeworden Woord,
de Beeltenis van God,
het Licht der Wereld.
O Grote Bom die in de hemel is,
mogen ook onze kinderen in respect voor U knielen,
opdat Uw toorn niet over ons ontbrande!
Gij zijt streng maar rechtvaardig,
U is het koninkrijk en de macht
en de veiligheid tot in eeuwigheid,
Amen
Uit Achter gewone woorden - De beste poëzie uit tien jaar De Tweede Ronde, Bert Bakker, 1990
voor mijn saturnale vriend Gerben Hellinga
aan het begin van de jaren ‘80
Grote Bom die in de hemel is en op aarde
en in de wateren van de zee,
O Bom, voor U knielen wij op deze nieuwe dag van ons leven.
Wij danken U, o Bom, dat Gij niet gevallen zijt vannacht,
dat Gij ons, zondaars, weer een dag schenkt.
Grote Bom, aan Uw goedertierenheid danken wij ons leven
en onze veiligheid.
Onder Uw alziend oog groeien onze kinderen op,
O Grote Bom, Balans van de Angst, Heerser over dood en leven,
wij loven U en besteden onze beste krachten aan U.
Waarachtig, Gij zijt de God aller volken!
Gij smelt de mensheid samen,
de volkeren der aarde sidderen voor U.
O Grote Bom, gesel Gods, Bestraffer onzer zonden,
schenk ons genade en barmhartigheid.
Gij zijt het vleesgeworden Woord,
de Beeltenis van God,
het Licht der Wereld.
O Grote Bom die in de hemel is,
mogen ook onze kinderen in respect voor U knielen,
opdat Uw toorn niet over ons ontbrande!
Gij zijt streng maar rechtvaardig,
U is het koninkrijk en de macht
en de veiligheid tot in eeuwigheid,
Amen
Uit Achter gewone woorden - De beste poëzie uit tien jaar De Tweede Ronde, Bert Bakker, 1990
06 oktober, 2007
Ingmar Heytze
RECENSENT
Aan jou is verder niets te zien dan dit:
je zweet betekenis, je ademt poëzie,
je wasemt kunst op koude ruiten.
Als ze je nog eens opensneden
lag er niets onder je huid
dan zachte weke boterletters
in een bad van rode inkt.
Je slacht een zwarte zwaan per week
voor een verzuurde ochtendkrant.
Je strompelt door verstilde dromen,
stamelt blauwe lettertekens,
legt de maan in kleine stukjes
weg tussen de dekens
tot je netjes wordt verbrand,
maar uit je urn - een foliant
met spuuggelijmde linnen band -
wordt tot in de eeuwigheid
een oeverloos geouwehoer vernomen.
Uit de verzamelbundel Alle Goeds, Uitgeverij Podium, per 11 oktober heruitgegeven als Podium-pocket voor een bijzonder vriendelijke prijs. Gedicht oorspronkelijk gepubliceerd in de bundel Aan de bruid, 2000.
Aan jou is verder niets te zien dan dit:
je zweet betekenis, je ademt poëzie,
je wasemt kunst op koude ruiten.
Als ze je nog eens opensneden
lag er niets onder je huid
dan zachte weke boterletters
in een bad van rode inkt.
Je slacht een zwarte zwaan per week
voor een verzuurde ochtendkrant.
Je strompelt door verstilde dromen,
stamelt blauwe lettertekens,
legt de maan in kleine stukjes
weg tussen de dekens
tot je netjes wordt verbrand,
maar uit je urn - een foliant
met spuuggelijmde linnen band -
wordt tot in de eeuwigheid
een oeverloos geouwehoer vernomen.
Uit de verzamelbundel Alle Goeds, Uitgeverij Podium, per 11 oktober heruitgegeven als Podium-pocket voor een bijzonder vriendelijke prijs. Gedicht oorspronkelijk gepubliceerd in de bundel Aan de bruid, 2000.
03 oktober, 2007
Otto Maanzaad
Voor onze ornitheologe
op afwisselende melodijen en in multireligieuze tempi
Vogelaar o Vogelaar
wat zit je snavel raar
Is soms het touwtje los
zo in het grote bos?
Jawel cultuur is gekkenwerk
het is één grote spons
Dus ook de grote muzelkerk
hoort bij de Club van Ons
Mohammed is een rare man
daar trekken wij ons niets van an
We gaan fijn moralistisch doen
en geven hem een christenzoen
En als tie dat dan weigert dan?
Dan zeg je toch: ben jíj een man?
En geeft 'm nog een knietje mee
dan knielt ie weer van je hoezee!
Je hebt ze in soorten en maten
maar houd ze wel in de gaten
Christen, vrome jood of islamiet
't is dood, dood, dood – meer is 't niet
Dat is waarnaar ze zoeken
in al die rare boeken
die nog niet verboden zijn
al staan ze vol azijn
Op hol geslagen hindoes
scientology en voedoe
kom d'r gezellig bij
het wordt één grote brij
Van je hé hé hé Holland hoezee
Mozes, Jezus, Allah, doe je mee?
Het is hier één groot godsfestijn
zelfs Aisja zit hier aan de wijn!
En d'r is één voordeel bij:
het is gewoon belastingvrij
En d'r is één voordeel bij:
het is gewoon belastingvrij
En d'r is één voordeel bij:
het is gewoon belastingvrij
op afwisselende melodijen en in multireligieuze tempi
Vogelaar o Vogelaar
wat zit je snavel raar
Is soms het touwtje los
zo in het grote bos?
Jawel cultuur is gekkenwerk
het is één grote spons
Dus ook de grote muzelkerk
hoort bij de Club van Ons
Mohammed is een rare man
daar trekken wij ons niets van an
We gaan fijn moralistisch doen
en geven hem een christenzoen
En als tie dat dan weigert dan?
Dan zeg je toch: ben jíj een man?
En geeft 'm nog een knietje mee
dan knielt ie weer van je hoezee!
Je hebt ze in soorten en maten
maar houd ze wel in de gaten
Christen, vrome jood of islamiet
't is dood, dood, dood – meer is 't niet
Dat is waarnaar ze zoeken
in al die rare boeken
die nog niet verboden zijn
al staan ze vol azijn
Op hol geslagen hindoes
scientology en voedoe
kom d'r gezellig bij
het wordt één grote brij
Van je hé hé hé Holland hoezee
Mozes, Jezus, Allah, doe je mee?
Het is hier één groot godsfestijn
zelfs Aisja zit hier aan de wijn!
En d'r is één voordeel bij:
het is gewoon belastingvrij
En d'r is één voordeel bij:
het is gewoon belastingvrij
En d'r is één voordeel bij:
het is gewoon belastingvrij
Abonneren op:
Posts (Atom)