23 december, 2007

Joost van den Vondel

GESPREK OP HET GRAF VAN JOHAN VAN OLDENBARNEVELT
(tussen een Vreemdeling en de Kerkgalm)

V: Wie luistren om de vraag eens vreemdelings te horen?
K: Oren.
V: Wie stopt ‘s Lands Voorspraak hier de mond met deze steen?
K: Eén.
V: Maurits? Wat kon de Landvoogd dus verstoren
K: Tooren.
V: Zo heeft hij om verraad hem ‘t leven afgesneên?
K: Neen.

V: Was ‘t om de vrijheid dan met kracht op ‘t hert te treden?
K: Reden.
V: Wat mist al ‘t vaderland bij ‘t korten van die draad?
K: Raad.
V: En brak men méér dan ‘t recht der vrijgevochten steden?
K: Eden.
V: Wat baart dit nu elk voelt hoe veel zijn dood ons schaadt?
K: Haat.
V: Wat moet men doen die met den Dwingeland samenzweren?
K: Weren.
V: Zou dan hun hoogmoed haast verwelken als het gras?
K: Ras.
V: Wat zal men Barnevelt, die ‘t juk zocht af te keren?
K: Eren.
V: Wat wordt de Dwingeland die ‘t recht te machtig was?
K: As.

Geen opmerkingen: