27 december, 2007

Joost van den Vondel

Roskam

Aan den heer P.C. Hooft, drost van Muiden.

Hoe komt, doorluchte Drost, dat elk van Godsdienst roemt,
En onrecht en geweld met dezen naam verbloemt,
Als waar die zaak in schijn en tongeklank gelegen?
Of zou 't geen Godsdienst zijn, rechtvaardigheid te plegen
Maar slinks en rechts te staan naar allerhande goed?
God voeren in den mond, de valsheid in 't gemoed?
De Waarheid greep wel eer die mensen bij de slippen
En sprak: uw hart is verr': gij naakt me met de lippen.
De waarheid eist het hart, en niet zozeer 't gebaar.
Dit laaste zonder 't eerst, dat maakt een huichelaar,
Die bij een sierlijk graf zeer aardig wordt geleken,
Vol rottings binnen, en van buiten schoon bestreeken.
(...)

Beginfragment van 'Roskam', Hekeldichten (1646)
(spelling gemoderniseerd)

Geen opmerkingen: